Een
Tempeliersvisie op de gewenste ontwikkeling in de Middeleeuwen.
In
mijn opleiding heb ik [de leerling kathedraalbouwer] eens een uitvoerig een openhartig gesprek met een
hoofdtempelier [van het opleidingskloosters dat nog steeds te bezoeken is] gehad.
“Labyrinthen zien wij als niet noodzakelijk,
als overbodige ingewikkeldheid, het zetten van een streep onder de Keltische
kultuur; het is beperkend. Het denken in die gehele kultuur was sterk gericht
op het instandhouden van kleine gemeenschappen en dat hield dan altijd een
beperking in of mischien zou je zelfs mogen zeggen, dat het beperken een doel
is. Achter dat aspekt willen wij een punt zetten om tot meer gezamelijkheid te
komen, tot grotere verbanden te kunnen komen en daardoor via een beter leven op
aarde tot een beter mens kunnen worden. Dit is op zichzelf een zuiver
chistelijke gedachte. In de opbouwfase was de kerk ook klein en niet georganiseerd geweest, maar
nu er wel een organisatie groeit, een goede organisatie opbouw eigenlijk alleen
in de kerkelijke struktuur aanwezig is, vinden wij dat die gebruikt mag worden
om het welzijn van de mensen te bevorderen.
De
Keltische kultuur blijft zo klein en die bekrompen, benauwende struktuur kan de
mens, mijns inziens, zich niet
ontwikkelen, tot welzijn komen. Ik heb deze Keltische kultuur trouwens zelf
niet aan de lijve gekend.
Een
aspekt van hen is het zich bezighouden met die aarde waar hun voeten op staan.
Natuurgoden wat betekent dat eigenlijk: dat alles wat zij kunnen geloven een
vorm moet hebben. Dus in wezen geloven ze alleen in hun vormen, of die vorm nu
een boom is, of een plant of een stok of een lijn, dat maakt niet uit. Het moet iets voorstellen, dus ze zijn
heel gefixeerd op materie en dat is ook zo’n aspekt waar wij van denken dat
dat voor de mensen niet meer nodig is.
Dat op dit moment de mensheid al kan
aannemen en mischien sommige ook kunnen ervaren, dat er meer is dan die vormen
en daaraan waarde hechten. Dat je dus
wel met zinnebeelden kunt werken, maar dat het gaat om de werkelijkheid
daarachter. Daarom wordt dus het pentagram niet als zichtbare vorm aangebracht,
althans in dit soort situaties, maar wordt het wel om zijn kracht in gebouwen
gebruikt. Het niet laten zien, zodat het niet de vorm is die aanbeden gaat
worden, maar dat het de krachten die ontwikkeld worden, dat die belangrijk
zijn. Dat die hun werk doen en zou je het duidelijk maken naar iedereen toe dat
het dat pentagram is dat daarvoor verantwoordelijk is, dan zou je kunnen
zeggen dat dan misschien het pentagram
aanbeden gaat worden als zijnde een vorm van goddelijke manifestatie.
Hetzelfde
geldt met het onzichtbaar aanbinden van die hele omgeving. Het aanbinden van de
omgeving deed men in Egypte minder, maar wel het aanbinden van bijzondere
plekken met elkaar. Dat werd ook hun ondergang omdat dat zinloos is; alleen
bijzondere krachtplaatsen met elkaar te verbinden en daardoor nog stabieler en
krachtiger te maken, terwijl er voor de hele omgeving niets gedaan wordt.
Energetisch werd daar in de Egyptische cultuur niets voor gedaan. Het enige wat
gedaan werd is het fysieke, het water, maar er was geen energetische
verzorging.
Wij
vormen een beweging dat mensen zich ook aangebonden kunnen voelen aan de
opgebouwde strukturen. En ook wanneer ze hun weg weer zijn gegaan dat ze dat
kontakt in wezen kunnen behouden, zich aangebonden te voelen aan die grotere
struktuur. Dat was in Egypte absoluut niet het geval. Het waren ook oasen, die
zelfs streng beschermd werden en afgescheiden. Als het ware waren ze niet veel
verder in hun energetische ontwikkeling gekomen dan de Kelten. Dat is ook hun ondergang geworden omdat er geen draagvlak is.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten