Lopend in het bos met de kleine vrouwe in de
wagen is het een verademing om niemand tegen te komen. De lange
boswegen, mensenwegen om het gebied te doorkruisen, worden afgewisseld
door oude wegen die de oude energielijnen volgden. Bij een klein beekje ontmoet
ik een dertig centimeter grote boself in de boomkruin. Ze vliegen nu uit de
elfen in alle richtingen van hun hoofdburgen. Wat verderop kom ik een oud
lustwegen tegen: een goudzoeker met twee aangelijnde ‘zwijnen’ die al meer dan
600 jaar door blijven zoeken naar dat edele metaal. Lustwezens die voortleven
en hun pad blijven volgen van hun reeds lang gestorven opdrachtgever , die ze niet
heeft bevrijd. Ze zoeken deze persoon later wel weer op als hij in zijn
stoflichaam is teruggekeerd.
Dieper in het bos legt een woudgeest verbinding. Het zweeft als een groot
wezen door de kruinen en is belast met de verantwoordelijkheid van dit
bosgebied. “We zijn heel oud en zijn hier gekomen nar de voorlaatste ijstijd en
meegereisd met het ijswezen. De oudere wezens hier zijn naar het zuiden gegaan.
Of stierven en wij kwamen daarvoor in de plek.” Een langere geestelijke cyclus.
In het bos valt later een kleine hoogte op: een trollenburcht met daaronder
goudwezens en daaronder een feeënburcht en daaronder uiteindelijk de godin. Een oude heilige plek.
De wagen is weer volgeladen met menselijk
zwerfafval. Wat zijn dat toch sloddervossen die stoflichamen!-
Geen opmerkingen:
Een reactie posten