vrijdag 2 juni 2017

letse voor christelijke religie

Voorchristelijke religie
Op http://en.wikipedia.org/wiki/Outline_of_Latvia staan onder “culture of Latvia” info en links over religie in Letland, waaronder de Letse mythologie en voorchristelijke religie. Ook na de kerstening van de regio tussen de 11e en 13e eeuw bleven elementen uit de animistische natuurreligie bewaard onder de autochtone bevolking. Deze stamde veelal af van Baltische stammen en sprak Lets. Via seizoensvieringen, volksrituelen en symbolen en in korte volksliedjes (dainas) overleefden ze de tijd. Sinds eind 19e eeuw zijn ruim 200.000 dainas opgetekend. Ze kennen rituelen bij levensfasen, seizoensritme en natuurgoden als onderwerp en vormden een hoofdbron bij de reconstructie van de oorspronkelijke religie. Een opvallend kenmerk van die religie zijn de parallellen met het hindoeïsme. In die zin is de Indo kant van de term Indo-Europees erin terug te vinden (de Baltische cultuur valt onder de oudste Indo-Europese culturen). Alle grote Baltische goden kennen bijv. net als in het hindoeïsme meerdere manifestaties (waaronder vrijwel altijd een vrouwelijke en een mannelijke) en vaak hebben ze ook een partner.

Volgens http://en.wikipedia.org/wiki/Meness staat oppergod en luchtgod Dievs aan de top van de godenhiërarchie (vgl. het Sanskriet woord Deva voor god). Deze geldt als de bron van alle andere goddelijke manifestaties; om te beginnen van het vrouwelijke opperwezen, lot en vruchtbaarheidsgodin Māra (Maria). Die uit zich op haar beurt in 70 tot 80 moedergodinnen (mātes), is patrones van oertypische vrouwelijke plichten en activiteiten en is min of meer verwisselbaar met de godin Laima (vergelijkbaar met hindoe godin Lakhsmi). Deze wordt in haar drievoudige manifestatie (2 zusters) vereerd met offerrituelen door groepen vrouwen in een sauna. Daarbij werden o.m. kippen en schapen geslacht. Saulē (de zon, in de Baltische religie een vruchtbaarheidsgodin) geldt als vriendin van Dievs en de oorlogsgod Mēness (de maan) als vrijer van Māra/ Laima. Aan de planeet venus, die als helderste ster aan het firmament alleen zichtbaar kan zijn in de uren na zonsondergang en voor zonsopkomst, werd de (mannelijke) god Aiseklis gekoppeld (opmerkelijk is dat het geslacht van deze planeetgoden andersom is dan in de westerse astrologie). Naar Aiseklis is het octagram (achtpuntige ster) vernoemd dat tijdens de zingende revolutie door de Letten als symbool werd gebruikt. Ook het pentagram (5puntige ster) geldt als Venussymbool. Beide worden door evangelische groepen als uiting van en door paganisten als bescherming tegen het kwaad gezien. Naast goden kent de religie geesten, demonen en kleine beschermgoden (dieviņi). Mātes en dieviņi (bijv. huisgoden) kregen vaker aandacht dan hoofdgoden. Die werden alleen aangeroepen in noodgevallen en bij min of meer publieke rituelen.

Mede doordat de Balten 8 seizoenen kenden, kent de religie veel seizoensgebonden vieringen en rituelen. Deze zijn deels gewijd aan goden en een aantal ervan geldt nu nog als feestdag. Zo raakte door roomse invloeden 15 augustus (Maria hemelvaart) bijv. aan Māra gekoppeld en 24 juni (Jāņi, de 2e dag van het midzomerfeest) aan de roomse St. Jan (Johannes de Doper). Bij midzomer was echter niet alleen de viering, maar ook de datum voorchristelijk. In vieringen die hun oorsprong vinden in het seizoenritme zijn in Letland veel voorchristelijke elementen terug te vinden. Zo heet Pasen Lieldinas (Grote dagen) naar de oorspronkelijke viering van de lente-evening op 23 maart (de roomse Paasdatum, de eerste zondag na de eerste volle maan na de eerste lentedag, is ervan afgeleid). Op zondag voor Pasen (het roomse palmzondag) spelen wilgenkatjes (i.p.v. palmtakken) een hoofdrol en met Pasen zelf (zoals bijna overal) eieren.   

Op http://en.wikipedia.org/wiki/Dievtur%C4%ABba staan links naar de Dievturība (godhoeders) beweging die de voorchristelijke religie aanhangt. Ze telt rond 600 leden. Men baseert zich op een reconstructie van de oorspronkelijke natuurreligie vanuit de overgeleverde vieringen en de dainas. Kunstenaar Emests Brastiņš (1892-1945) had er een belangrijke aandeel in. De beweging onderscheidt een eeuwige ziel (dvēsele), een sterfelijk lichaam (miesa) en een astraal lichaam (velis) dat na de dood nog een tijdje blijft hangen en in de late herfst speciale aandacht krijgt (analoog aan voorchristelijke gebruiken die de roomse kerk overnam). Ze hangt een uitgesproken New-Age visie aan.      


bron: http://culturescope.nl/religie-en-geestelijk-leven-2/

Geen opmerkingen:

Een reactie posten