De middeleeuwer had nog oog voor het mysterie
Wereldbeeld - interview - Wat zijn de verschillen tussen wetenschap, religie en magie? Op die vraag had de middeleeuwse mens geen antwoord kunnen geven, schrijft de Vlaamse cultuurhistoricus Raoul Bauer. Hij vindt dat de moderne mens nog wat van de middeleeuwers kan leren.
Op een half uurtje rijden van Mechelen ligt Puurs, een typisch Vlaams arbeidersstadje. Daar woont Raoul Bauer, emeritus professor cultuurgeschiedenis van de Katholieke Universiteit Leuven. Nu hij met pensioen is, heeft de 75-jarige ex-hoogleraar alle tijd om zich volledig te wijden aan zijn favoriete onderwerp: de Middeleeuwen.
De boekenkast staat tjokvol werken van historici, waaronder ook een hele reeks boeken van de professor zelf. In de laatste toevoeging aan dat rijtje, 'Niet meer blaffen naar de maan', richt Bauer zich op het denken over religie, magie en wetenschap in de vroege Middeleeuwen (500-1000). Want: in tegenstelling tot de 21ste eeuw liepen die drie zaken in de Middeleeuwen volledig door elkaar. Het boek staat bol van de spannende verhalen over oude rituelen, tovenaars, mirakels en heiligen.
Bauer gaat er eens goed voor zitten, in zijn comfortabele stoel naast de boekenkast. Mevrouw Bauer brengt koffie en koekjes.
"Ik wilde een dieper beeld krijgen van de middeleeuwse mens", steekt Bauer van wal. "Dat is geschiedbeoefening voor mij: een zoektocht naar het beter begrijpen van de mens. Ook filosofische vragen horen daarbij: hoe keek men aan tegen zaken zoals religie, wetenschap en magie? Die vraag is op dit moment extra interessant, want het lijkt erop dat de scheidslijnen tussen wetenschap en religie in onze tijd alsmaar scherper worden. In het Westen rukt het wetenschappelijk denken op, ten koste van traditionele religies. Ik heb in mijn boek doelbewust gekozen om wetenschap, religie en magie niet apart te beschrijven, want dat deden de middeleeuwers ook niet. Zo krijg je een totaalbeeld."
Hoe keek men in de Middeleeuwen aan tegen religie en wetenschap? Waren die met elkaar in strijd?
"Kenmerkend voor het hele middeleeuwse denken is dat alles gebeurt in het perspectief van de eeuwigheid: het gaat om het leven na de dood, het hiernamaals.
"Dat wil niet zeggen dat men het aardse helemaal uit het oog verloor. Het doel van 'aardse' kennis, wat wij nu wetenschap zouden noemen, was zowel praktisch als existentieel. Monniken moesten bijvoorbeeld iedere ochtend, middag en avond op vaste tijden hun gebeden opzeggen, dus het was daarbij heel handig om kennis te hebben van de hemellichamen. Daar gaat het dus puur om praktisch nut.
"Maar er was ook een dieperliggend doel van kennisvergaring, want door de schepping beter te begrijpen kon je dichter bij de Schepper komen. Door het zichtbare te observeren, hoopte men tot het onzichtbare te komen, tot kennis over God."
Zag men ook onderscheid tussen de ratio en het geloof in het hogere?
"Nee, dat onderscheid bestond niet. Wij spreken over de ratio als iets dat los staat van het geloof, maar dat was toen niet aan de orde. Men zag dingen, en men begon daarover na te denken. Dat nadenken gebeurde altijd in functie van de zoektocht naar de Schepper.
"Pas later, in de veertiende eeuw, werd die relatie tussen aan de ene kant geloof en aan de andere kant het rationele denken een thema. Voor die tijd hadden de meeste Europeanen een essentialistisch wereldbeeld: alles was een afspiegeling van de goddelijke werkelijkheid.
"Dat beeld begint te kantelen met de Engelse filosoof Willem van Ockham (1288-1347). Het nominalisme deed toen zijn intrede, een filosofie die de wereld uiteen liet vallen in verschillende afzonderlijke fragmenten. De stukken op zich werden belangrijk.
"Voor de ontwikkeling van de wetenschap was dat natuurlijk een goede zaak, maar de prijs was hoog: de zekerheid van die alomvattende wereld waarin men zo lang gerust had, viel weg. Men ging wanhopig op zoek naar een nieuw houvast."
Religie en wetenschap liepen dus in elkaar over. Hoe past magie in dat geheel?
"Magie staat op het kruispunt van gelovig en wetenschappelijk denken. Het bovennatuurlijke grijpt in op het 'normale' verloop van de wereld. In de vroege Middeleeuwen was het woord 'magie' vooral een negatief woord, dat verwees naar duivelse krachten en rituelen. Astrologie was bijvoorbeeld uiterst verwerpelijk. Het idee dat sterren invloed zouden kunnen hebben op het menselijk gedrag druiste zo in tegen het idee van de vrije wil, dat men daar niets mee te maken wilde hebben.
"Maar niet alle onverklaarbare zaken waren per se van de duivel. Er gebeurden ook mirakels: die waren afkomstig van God, en dus prijzenswaardig. Het onderscheid tussen heidense toverkunsten en goddelijke mirakels is ontzettend arbitrair.
"Dat zie je bijvoorbeeld bij de heilige Columba, die in Schotland het evangelie wilde verspreiden. Hij raakte daar verwikkeld in een strijd met een lokale druïde, waarbij de beide heren allerlei toverkunsten opvoerden: wat de druïde allemaal deed, wordt in de geschriften bestempeld als heidense, duivelse magie, maar wat Columba deed was een goddelijk mirakel.
"Het is ook net zo goed onmogelijk om duidelijke scheidslijnen aan te brengen tussen wetenschap en magie. Neem bijvoorbeeld Beda Venerabilis (672-735), die een prachtig historisch werk over Engeland schreef. Zijn bronnenlijst staat vol met mirakels. Ondergraaft dat de wetenschappelijkheid van zijn benadering? Ik vind van niet. Elke wetenschappelijke geschiedschrijving, ook nu, moet uitgaan van bepaalde structuren, verbanden die op dat moment gangbaar zijn, anders praat je een onbegrijpelijke taal. Dat gold ook voor Beda."
In het boek citeert u Heino Falcke, hoogleraar radioastronomie aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Hij zegt: "We raken nooit dichter bij het begin van alles. In die zin is de moderne natuurkunde niet anders dan de theologie van de Middeleeuwen, toen er ook heel diepzinnige vragen werden gesteld zonder dat er antwoorden kwamen."
"De middeleeuwers stelden vragen aan het heelal, maar ze kregen niet de volledige antwoorden. Wij staan er nog altijd op dezelfde manier in. We kunnen wat specifiekere vragen stellen, dat is waar, maar het definitieve, laatste antwoord over de aard van het universum krijgen wij ook niet.
"Dat wordt mooi geïllustreerd in het verhaal over de zeetocht van Sint Brandaan, uit de negende eeuw. Ergens op zee komt hij een jongen tegen die op een blaadje ronddrijft. In zijn linkerhand heeft hij een kommetje en in zijn rechterhand een griffel, die hij in het water steekt en laat uitdruppen in het kommetje.
"Brandaan vraagt het jongetje wat hij aan het doen is, en het jongetje antwoordt: 'Ik ben de zee aan het meten.' Brandaan zegt tegen het jongetje: 'Maar jongen toch, daar komt toch nooit een einde aan?' 'Klopt', antwoordt de jongen, 'en op dezelfde manier ben jij ook nooit in staat om alles te weten'.
"Dat is een les in nederigheid. Het verhaal zegt ons dat we nu eenmaal als mens beperkt zijn in onze vermogens. Daar zijn we ons in deze tijd minder bewust van."
Moeten we misschien wat minder neerkijken op de middeleeuwse mens?
"Dat de middeleeuwse mens achterlijk zou zijn geweest, is kletspraat. Als hier morgenmiddag een potvis aanspoelt zie je heel Vlaanderen naar de kust trekken om te gaan kijken. Dat is precies hetzelfde als in de twaalfde eeuw. De middeleeuwers waren mensen zoals u en ik, die hebben moeten leren met vallen en opstaan.
"We kunnen de valse indruk krijgen dat we door ons technisch kunnen het mysterie kunnen oplossen. Misschien hebben de middeleeuwers wat te veel eerbied gehad voor het mysterie, maar wij hebben er te weinig eerbied voor."
De boekenkast staat tjokvol werken van historici, waaronder ook een hele reeks boeken van de professor zelf. In de laatste toevoeging aan dat rijtje, 'Niet meer blaffen naar de maan', richt Bauer zich op het denken over religie, magie en wetenschap in de vroege Middeleeuwen (500-1000). Want: in tegenstelling tot de 21ste eeuw liepen die drie zaken in de Middeleeuwen volledig door elkaar. Het boek staat bol van de spannende verhalen over oude rituelen, tovenaars, mirakels en heiligen.
Bauer gaat er eens goed voor zitten, in zijn comfortabele stoel naast de boekenkast. Mevrouw Bauer brengt koffie en koekjes.
"Ik wilde een dieper beeld krijgen van de middeleeuwse mens", steekt Bauer van wal. "Dat is geschiedbeoefening voor mij: een zoektocht naar het beter begrijpen van de mens. Ook filosofische vragen horen daarbij: hoe keek men aan tegen zaken zoals religie, wetenschap en magie? Die vraag is op dit moment extra interessant, want het lijkt erop dat de scheidslijnen tussen wetenschap en religie in onze tijd alsmaar scherper worden. In het Westen rukt het wetenschappelijk denken op, ten koste van traditionele religies. Ik heb in mijn boek doelbewust gekozen om wetenschap, religie en magie niet apart te beschrijven, want dat deden de middeleeuwers ook niet. Zo krijg je een totaalbeeld."
Hoe keek men in de Middeleeuwen aan tegen religie en wetenschap? Waren die met elkaar in strijd?
"Kenmerkend voor het hele middeleeuwse denken is dat alles gebeurt in het perspectief van de eeuwigheid: het gaat om het leven na de dood, het hiernamaals.
"Dat wil niet zeggen dat men het aardse helemaal uit het oog verloor. Het doel van 'aardse' kennis, wat wij nu wetenschap zouden noemen, was zowel praktisch als existentieel. Monniken moesten bijvoorbeeld iedere ochtend, middag en avond op vaste tijden hun gebeden opzeggen, dus het was daarbij heel handig om kennis te hebben van de hemellichamen. Daar gaat het dus puur om praktisch nut.
"Maar er was ook een dieperliggend doel van kennisvergaring, want door de schepping beter te begrijpen kon je dichter bij de Schepper komen. Door het zichtbare te observeren, hoopte men tot het onzichtbare te komen, tot kennis over God."
Zag men ook onderscheid tussen de ratio en het geloof in het hogere?
"Nee, dat onderscheid bestond niet. Wij spreken over de ratio als iets dat los staat van het geloof, maar dat was toen niet aan de orde. Men zag dingen, en men begon daarover na te denken. Dat nadenken gebeurde altijd in functie van de zoektocht naar de Schepper.
"Pas later, in de veertiende eeuw, werd die relatie tussen aan de ene kant geloof en aan de andere kant het rationele denken een thema. Voor die tijd hadden de meeste Europeanen een essentialistisch wereldbeeld: alles was een afspiegeling van de goddelijke werkelijkheid.
"Dat beeld begint te kantelen met de Engelse filosoof Willem van Ockham (1288-1347). Het nominalisme deed toen zijn intrede, een filosofie die de wereld uiteen liet vallen in verschillende afzonderlijke fragmenten. De stukken op zich werden belangrijk.
"Voor de ontwikkeling van de wetenschap was dat natuurlijk een goede zaak, maar de prijs was hoog: de zekerheid van die alomvattende wereld waarin men zo lang gerust had, viel weg. Men ging wanhopig op zoek naar een nieuw houvast."
Religie en wetenschap liepen dus in elkaar over. Hoe past magie in dat geheel?
"Magie staat op het kruispunt van gelovig en wetenschappelijk denken. Het bovennatuurlijke grijpt in op het 'normale' verloop van de wereld. In de vroege Middeleeuwen was het woord 'magie' vooral een negatief woord, dat verwees naar duivelse krachten en rituelen. Astrologie was bijvoorbeeld uiterst verwerpelijk. Het idee dat sterren invloed zouden kunnen hebben op het menselijk gedrag druiste zo in tegen het idee van de vrije wil, dat men daar niets mee te maken wilde hebben.
"Maar niet alle onverklaarbare zaken waren per se van de duivel. Er gebeurden ook mirakels: die waren afkomstig van God, en dus prijzenswaardig. Het onderscheid tussen heidense toverkunsten en goddelijke mirakels is ontzettend arbitrair.
"Dat zie je bijvoorbeeld bij de heilige Columba, die in Schotland het evangelie wilde verspreiden. Hij raakte daar verwikkeld in een strijd met een lokale druïde, waarbij de beide heren allerlei toverkunsten opvoerden: wat de druïde allemaal deed, wordt in de geschriften bestempeld als heidense, duivelse magie, maar wat Columba deed was een goddelijk mirakel.
"Het is ook net zo goed onmogelijk om duidelijke scheidslijnen aan te brengen tussen wetenschap en magie. Neem bijvoorbeeld Beda Venerabilis (672-735), die een prachtig historisch werk over Engeland schreef. Zijn bronnenlijst staat vol met mirakels. Ondergraaft dat de wetenschappelijkheid van zijn benadering? Ik vind van niet. Elke wetenschappelijke geschiedschrijving, ook nu, moet uitgaan van bepaalde structuren, verbanden die op dat moment gangbaar zijn, anders praat je een onbegrijpelijke taal. Dat gold ook voor Beda."
In het boek citeert u Heino Falcke, hoogleraar radioastronomie aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Hij zegt: "We raken nooit dichter bij het begin van alles. In die zin is de moderne natuurkunde niet anders dan de theologie van de Middeleeuwen, toen er ook heel diepzinnige vragen werden gesteld zonder dat er antwoorden kwamen."
"De middeleeuwers stelden vragen aan het heelal, maar ze kregen niet de volledige antwoorden. Wij staan er nog altijd op dezelfde manier in. We kunnen wat specifiekere vragen stellen, dat is waar, maar het definitieve, laatste antwoord over de aard van het universum krijgen wij ook niet.
"Dat wordt mooi geïllustreerd in het verhaal over de zeetocht van Sint Brandaan, uit de negende eeuw. Ergens op zee komt hij een jongen tegen die op een blaadje ronddrijft. In zijn linkerhand heeft hij een kommetje en in zijn rechterhand een griffel, die hij in het water steekt en laat uitdruppen in het kommetje.
"Brandaan vraagt het jongetje wat hij aan het doen is, en het jongetje antwoordt: 'Ik ben de zee aan het meten.' Brandaan zegt tegen het jongetje: 'Maar jongen toch, daar komt toch nooit een einde aan?' 'Klopt', antwoordt de jongen, 'en op dezelfde manier ben jij ook nooit in staat om alles te weten'.
"Dat is een les in nederigheid. Het verhaal zegt ons dat we nu eenmaal als mens beperkt zijn in onze vermogens. Daar zijn we ons in deze tijd minder bewust van."
Moeten we misschien wat minder neerkijken op de middeleeuwse mens?
"Dat de middeleeuwse mens achterlijk zou zijn geweest, is kletspraat. Als hier morgenmiddag een potvis aanspoelt zie je heel Vlaanderen naar de kust trekken om te gaan kijken. Dat is precies hetzelfde als in de twaalfde eeuw. De middeleeuwers waren mensen zoals u en ik, die hebben moeten leren met vallen en opstaan.
"We kunnen de valse indruk krijgen dat we door ons technisch kunnen het mysterie kunnen oplossen. Misschien hebben de middeleeuwers wat te veel eerbied gehad voor het mysterie, maar wij hebben er te weinig eerbied voor."
Bron: Trouw van vandaag
Geen opmerkingen:
Een reactie posten