Missionaris Frans Lieshout arriveerde voor het eerst
in Nederlands-Nieuw-Guinea, zoals het gebied toen nog heette, in het voorjaar
van 1963, kort voordat Nederland de kolonie overdroeg aan Indonesië.
zo ging dat de 'christianisering' in de 20ste eeuw in wat eens 'ons land' was.....
Lieshout ging, na een inwerkperiode, op 29-jarige
leeftijd aan de slag op een afgelegen missiepost in de Baliemvallei in het
Papuase bergland. Die vallei was pas in 1938 'ontdekt' door een Amerikaanse
onderzoeker, die er bij toeval met een vliegtuig overheen vloog. De jonge pater
kwam er terecht in een vruchtbaar oerwoudgebied vol kleine nederzettingen met
ronde hutten, waar een oorlogszuchtige stam woonde, die vermoedelijk eeuwenlang
geen contact had gehad met de buitenwereld. Overal in de vallei stonden slanke
hoge torens, die dienden als uitkijkposten. Bewoners hielden daarmee in de
gaten of er leden van een vijandige clan aankwamen.
"Het was heel, heel primitief, met veel stammenoorlogen", vertelt Lieshout. "Maar die gevechten verliepen over het algemeen heel geordend. Het werd niet zomaar oorlog. Dat werd opgezet. Het doel was ook nooit om de vijand te verpletteren, maar om weer evenwicht te krijgen."
"Er was bijvoorbeeld iets gestolen, een vrouw of een varken, en iemand was daar boos over. Als die dan met pijl-en-boog begon te schieten en iemand aan de andere kant werd dodelijk getroffen door een pijl, dan was het oorlog. Maar als er dan aan de overzijde ook iemand was gedood, hielden ze een vreugdedans en dan was het afgelopen. Dan was de balans hersteld. Het was hun gewelddadige manier om conflicten op te lossen. Je moet begrijpen: er was in die gemeenschappen geen politie."
"Het was heel, heel primitief, met veel stammenoorlogen", vertelt Lieshout. "Maar die gevechten verliepen over het algemeen heel geordend. Het werd niet zomaar oorlog. Dat werd opgezet. Het doel was ook nooit om de vijand te verpletteren, maar om weer evenwicht te krijgen."
"Er was bijvoorbeeld iets gestolen, een vrouw of een varken, en iemand was daar boos over. Als die dan met pijl-en-boog begon te schieten en iemand aan de andere kant werd dodelijk getroffen door een pijl, dan was het oorlog. Maar als er dan aan de overzijde ook iemand was gedood, hielden ze een vreugdedans en dan was het afgelopen. Dan was de balans hersteld. Het was hun gewelddadige manier om conflicten op te lossen. Je moet begrijpen: er was in die gemeenschappen geen politie."
Lieshout stortte zich in zijn beginjaren enthousiast
op het leren van de lokale taal en spande zich in om te worden aanvaard door de
bevolking. Samen met de andere missionarissen en bewoners van de streek bouwde
hij bruggen en schooltjes, en legde stukjes weg aan. Ook verleende hij basale
medische hulp. Hij lacht: "Je deed soms dingen die je hier Nederland nooit
zou mogen doen. Ik ben bijvoorbeeld ook vroedvrouw geweest, of hoe moet je dat
noemen, vroedman, hahaha. En ik gaf injecties, onder meer tegen framboesia, een
infectieziekte. Met penicilline kon je daar wonderen verrichten en zo werd dat
ook echt ervaren door de mensen."
"Als we op vakantie waren geweest in Nederland, namen we vaak ook allerlei zaden mee. En we brachten kippen mee. Dat vonden ze prachtig, want die veren konden ze in hun haar steken."
Soms waren er pijnlijke teleurstellingen. Zoals toen zich een zonsverduistering voordeed, waardoor het overdag donker werd. De dorpelingen werden doodsbang en gingen bij elkaar zitten om te bespreken wat er aan de hand was. Ze kwamen tot de conclusie dat ze met de bouw van scholen tegen de tradities van de voorouders waren ingegaan. "Er werden toen een heleboel schooltjes in de fik gestoken en er werd een onderwijzer vermoord. Maar dat was geen criminaliteit, dat was gewoon zelfverdediging van de gemeenschap."
Lieshout merkte vanaf het begin hoe de spanning zich opbouwde tussen de Papoea's en de nieuwe machthebbers. Volgens hem voelen veel Papoea's zich niet thuis in Indonesië, omdat ze een ander volk zijn, overwegend christelijk, met een andere cultuur. Tegelijk zag hij hoe Indonesiërs vaak neerkijken op de Papoea's en hen behandelen als wilden, als weinig meer dan apen of honden.
Zo begonnen de strijdkrachten in 1971 'Operatie Peniskoker', om de bevolking te 'Indonesiseren'. De militairen probeerden de Papoea's daarbij aan te zetten hun traditionele peniskokers te verwisselen voor westerse kleren en in moderne, vierhoekige huizen te gaan wonen.
Uitingen van de Papoea-cultuur, zoals bepaalde dansen en liederen, werden verboden, en Indonesiërs van elders werden overgebracht naar Papua om de bevolkingssamenstelling te veranderen. Wie het waagde de Morgenster, de Papoea-vlag, te hijsen, riskeerde een lange celstraf, of erger.
Het versterkte allemaal de onvrede onder de Papoea's en in 1977 brak een opstand uit, onder leiding van de Organisatie voor een Vrij Papua (OPM). De Papoea-rebellen vochten slechts met beperkte wapens, waaronder speren en pijl-en-boog, tegen militairen met helikopters, gevechtsvliegtuigen en raketten. Hele Papoea-dorpen werden plat gebombardeerd. In de decennia daarna volgden meer opstanden, die telkens weer hard de kop in werden gedrukt.
"De Indonesiërs kwamen vanaf het begin als rovers binnen, met een militair gezicht, als bezettingsmacht. En dat zijn ze nog steeds. Indonesië heeft nog altijd een enorme troepenmacht in Papua."
"Als we op vakantie waren geweest in Nederland, namen we vaak ook allerlei zaden mee. En we brachten kippen mee. Dat vonden ze prachtig, want die veren konden ze in hun haar steken."
Soms waren er pijnlijke teleurstellingen. Zoals toen zich een zonsverduistering voordeed, waardoor het overdag donker werd. De dorpelingen werden doodsbang en gingen bij elkaar zitten om te bespreken wat er aan de hand was. Ze kwamen tot de conclusie dat ze met de bouw van scholen tegen de tradities van de voorouders waren ingegaan. "Er werden toen een heleboel schooltjes in de fik gestoken en er werd een onderwijzer vermoord. Maar dat was geen criminaliteit, dat was gewoon zelfverdediging van de gemeenschap."
Lieshout merkte vanaf het begin hoe de spanning zich opbouwde tussen de Papoea's en de nieuwe machthebbers. Volgens hem voelen veel Papoea's zich niet thuis in Indonesië, omdat ze een ander volk zijn, overwegend christelijk, met een andere cultuur. Tegelijk zag hij hoe Indonesiërs vaak neerkijken op de Papoea's en hen behandelen als wilden, als weinig meer dan apen of honden.
Zo begonnen de strijdkrachten in 1971 'Operatie Peniskoker', om de bevolking te 'Indonesiseren'. De militairen probeerden de Papoea's daarbij aan te zetten hun traditionele peniskokers te verwisselen voor westerse kleren en in moderne, vierhoekige huizen te gaan wonen.
Uitingen van de Papoea-cultuur, zoals bepaalde dansen en liederen, werden verboden, en Indonesiërs van elders werden overgebracht naar Papua om de bevolkingssamenstelling te veranderen. Wie het waagde de Morgenster, de Papoea-vlag, te hijsen, riskeerde een lange celstraf, of erger.
Het versterkte allemaal de onvrede onder de Papoea's en in 1977 brak een opstand uit, onder leiding van de Organisatie voor een Vrij Papua (OPM). De Papoea-rebellen vochten slechts met beperkte wapens, waaronder speren en pijl-en-boog, tegen militairen met helikopters, gevechtsvliegtuigen en raketten. Hele Papoea-dorpen werden plat gebombardeerd. In de decennia daarna volgden meer opstanden, die telkens weer hard de kop in werden gedrukt.
"De Indonesiërs kwamen vanaf het begin als rovers binnen, met een militair gezicht, als bezettingsmacht. En dat zijn ze nog steeds. Indonesië heeft nog altijd een enorme troepenmacht in Papua."
Bron: Trouw https://krant.trouw.nl/titles/trouw/8321/publications/802/articles/1030283/22/1
Geen opmerkingen:
Een reactie posten