1 januari 2020
We bezoeken de Waldstein met zijn drieën een hoge berg aan
de noordzijde van het Fichtelgebirge, vlakbij Weissenstadt. Een plek die ik
niet zoveel heb bezocht na mijn komst hier dertien jaar geleden. Het vriest nog
een beetje na een ijskoude nacht. Maar het zonlicht is fel, waarlijk warm en
aangenaam net of er meer Licht in zit.
Op de kaart kies ik de toegang vanuit het zuiden, via
Ruppertsgrün, daar de oude sferen nog het meest te beleven zijn.
Al snel gaat al wandelende de aandacht naar een reus die in
het blikveld komt. ‘Ken je me nog’ is zijn vraag? ‘Ik ging altijd met je mee
als je op stap ging in het Fichtelgebirge. Ik ben gebleven. De tweede is weg
gegaan.’ Hij houdt nu van dit gebied deze oude beschermer, bewaker van eens
het zeer oude heiligdom nu Felsenlabyrinth waar zijn oer territorium was. ‘Nu
huis ik hier rond de Waldstein,’ zijn nieuwe territorium. ‘Je bent wel
veranderd: opener geworden’ is zijn analyse na mijn 1000 jaar menszijn.
Weer verder noemt de reus opeens: ‘je hebt een kind op je
rug van een ander leven!’. Nu kan ik het doorgeven aan de geestelijke
wereld. Handig zo’n extra subtiele waarnemer.
Weer verder staat een hele groep dwergen ons op te wachten.
Wel meer dan veertig elementalen gaan ons voor en ik hoor: ‘dit is ons rijk’!
Een dwerg wijst omhoog en daar zie ik een gezicht, een halfgod, mensen
gelijkend: ‘van harte welkom kristaldrager’. Boven deze halfgoden leeft de oppergod
Thor/Odin, die zegt: een verrassing: je bent hier al geweest in een andere
tijd. We herkennen je nog. Je was heel gebiedend!’ Ik vraag wat heb ik in dit
leven te leren: ‘stil zijn.’
We komen op de top van het plateau waar een indrukwekkende granieten
rotspartij is. Die ken ik. Bij mijn uitstapjes vanuit het Felsenlabyrinth leven
ging ik met m’n twee reuzen begeleiders hiernaartoe. En de grote platte steen, nu
abusievelijk genaamd ‘Teufelstein’ was eens een waarzegsteen. Nu heeft het het lot
van een menselijke bestemming die het draagt: Teufel.
Plots zie ik voor me de oude granieten offersteen met grote rillen in de naar
beneden. Hier zijn mensen op geofferd voor mijn tijd. Hier werden de geofferden
naar toe gebracht.
S. moedig ik aan om even buiten het pad te komen en te
zitten op deze hoge steen, net onder de topsteen. Angst overheerst bij hem dat
hij naar beneden zal vallen. Een oude waarneming wat hij eens heeft gezien en
gevoeld en zelf heeft ook heeft mogen ervaren.
Gedrogeerd, willoos gemaakt, werd hij door twee priesteressen destijds
naar boven gebracht, de keel doorgestoken door de hoofdpriesteres, die daar zat
en dan na doodgebloed te zijn naar beneden geduwd. Voer voor de wolven. Barbaarse riten. En raad eens wie een van die
priesteressen was: zijn vriendin A. waar hij maar niet van los kan komen. Bij
haar kwam direct een oude gedachten boven toen S. in zijn oude angst schoot
van de rots geworpen te worden: ik hoop dat je gelijk doodvalt, dat is beter
dan je rug breken met blijvende schade. Oude gedachten patronen ebben nog door in ons
geheugen en dienen herkend te worden wat ze eens betekenden. De geofferden die zich
toen vrijwillig aanboden dachten zo naar de ‘hemel’ te gaan, naar het hogere.
Maar ze kwamen in het lagere, onder in de aarde, in de onderwereld waar ze
werden vastgezet. Daar zitten zie ik honderden
geofferde zielen opgesloten. Die mag ik nu eindelijk bevrijden en de vele ziele
lichtjes gaan als kleine lichtjes over het landschap: eindelijk los.
Mensen moesten eens weten wat voor punt ze hier bezoeken. Het
is een dringen van mensen om het hoogste punt te bereiken, eens een reispunt
maar in verre Godinnen erende tijden: een ware offerplek voor goedwillende
mannen.
Ik spreek Odin God erover aan: ‘Ik heb zelf ook meegedaan
en aangezet. Ook ik ben aangezet door iets hogers. Een ware Arihmanische
kracht zat achter deze religieuze cultussen.
Ik realiseer me dat op deze plaats nog heel lang offerrituelen
zijn gehouden tot in de vijfde eeuw. Niet meer in mijn toenmalige tijd, de
zesde eeuw na de jaartelling, realiseer ik me. Overigens heb ik elders wel veel
offeringen uitgevoerd.
Op de terugweg kijk ik naar de hoogste rots die een driehoekige
vorm heeft van de Godin. Hier woonde een
vrouwengemeenschap in mijn tijd en bij het Felsenlabyrinth waar ik diende was
een mannengemeenschap. Ik reisde als belangrijke persoon met twee subtiele
bewakers door het landschap. Dat gaf een extra subtiel zintuig omdat ze je attent
maakten op subtiele gegevenheden.
Mij oude beschermer reus reist nu met me mee naar m’n hof.
Ik heb een nieuwe plek beschermer.
Nee dat waren niet
altijd goede tijden die wakker waren, vooral aan het einde van een
evolutiecyclus. Vol traditie en vol overgave aan niet altijd te bewuste sferen!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten