donderdag 7 februari 2019

een blik in de Friese strijders van de late Middeleeuwen

Laatst ontmoette ik op m’n onderzoek reis een ‘echte Fries’. Hij vertelde het verhaal dat hij als dienstplichtige in Leeuwarden moest aantreden en een meerdere zijn Friese taal maar een gebrabbel vond. Resoluut zei hij; dan groet ik niet de Nederlandse vlag en alleen de Friese!  Bij het hijsen van de vlag op het appel bleef hij straf staan en groette niet.
Als jong broekje moest hij daarvoor voor het militair gerecht verschijnen maar werd niet veroordeeld: Fries was namelijk een officiële taal! Nog steeds is hij trots op dit gebeuren.

“Mijn Friese familie was er eerst niet zo gecharmeerd van dat mijn moeder met een Hollander in zee ging: "hwat moatte we mei sa'n smoarge hollaner yn'e famylje!!"” (19e eeuw, F.B)

hoe de Friese strijders in de film Redbad zijn gekleed is in elk geval niet volgens de Friese traditie van de late Middeleeuwen

De Friese strijders in de late middeleeuwen en mogelijk zelf daarvoor waren over het algemeen zeer vrijgevochten en bekwaam in de zeevaart en strijd. Deels door handel, stroop of piraterij kwamen ze aan de kost. De 17e eeuwse Hollandse kolonie vaart was niet mogelijk geweest door deze oude zeerovers en handels kwaliteiten van de Water Friezen.

Een algemeen kenmerk van de Friese strijder in de late middeleeuwen in de eigen regio is:
- voetvolk en verplaatsten zich met boten. Door het drassige land waren paarden niet altijd praktisch.
- helmloos en droegen een speciale haardracht, de hanenkam en aan de zijkant kaalgeschoren met achter haar.  Het meest duidelijk zichtbaar op de zegel van de Friso-familie uit 1332, maar ook op andere afbeeldingen dat de zij haren soms helemaal zijn afgeschoren.  Dit nu benoemde ‘Irokezen’dracht’, een kam, om bijvoorbeeld als ‘haantje’  goed zichtbaar te zijn..
De Friezenaard kennende zal men ook individuele haardrachten hebben gekend om zich individueel te onderscheiden.
- hadden naast de  speer, lans, zwaard en boog een specifiek Frieswapen; de springspeer.
- gekleed:  met ontbloot bovenlijf of een boven hemd met een plooirok, als een kilt (zie nog  bij de Schotten)  Sommigen hadden een ijzeren schubbenkleed dat ongetwijfeld voor de rijken onder hen van toepassing was.
- een eenvoudig  met leer bespant houten schild; vaak rond.
- de allerrijksten hadden een paard als luxe vervoermiddel en om zich natuurlijk te verheffen.



Tekening van een roodbont zandstenen grafplaat van een Edelman Eppo uit  Rinesmageest , 1341 uit de Alexanderkerk  (onder Dokkum). Hij draagt een schaapskleed en kapsel met boven  wat stoppels  en achter langer haar en rechts een Friese springspeer  met drievoet.


Waterig landschap
Het Friese kust landschap  was immer moerassig, kleiig en vooral in regenachtige tijden slecht toegankelijk.  Na de terpenfase een land doorsneden met sloten, vaarten en kreken en moeilijk te paard te doorkruisen in natte omstandigheden  dan op de smalle klei- en veen dijken.
Nog in 1530 schrijft de Oost-Friese kroniekschrijver Henricus Ubbius over zijn land dat vele gebieden bij regen zo ontoegankelijk waren dat  ze alleen met een vlechtwerkje van twijgen  onder de voeten te begaan waren.


Vrij Friesland
De Friese organisatie  Upstalboom bond  bestond uit vrije Friese kust landen in de periode van 1156 tot circa 1310.  Een bond die niet horig was aan een hogere  macht met hun eigen recht,  een eigen  democratisch regering gekozen door landeigenaren, met eigene spraak en ze kozen zelf hun eigen pastoors in een gebied vanaf de Zuiderzee tot het gebied Wortsatia, nu tussen Bremerhaven en Cuxhaven.

Op het Totius Frisiae  Zegel van deze Upstalsboom bond uit 1324 zie je twee strijders met Irokesische haarsnit  en met gepantserd kleed, die rechts en links van Maria staan. De ene met rondschild en zwaard en de andere met rondschild en speer met aan de onderzijde een brede drievoet en in het midden van de speer een verdikking zodat de speer bij het toestoten niet doorglijdt.

Dit zelfde motief  van strijders vind je op  een zegel van Östringerlandes (Oost-Friesland, 1306), een zegel van  Rüstringens  (Oost-Friesland, 1341), het grafdeksel van  Eppo van Rinsumageest (bij Dokkum,1341) en op  de gewelfschilderingen  van Friese tweekampen in de kerken van   Woldendorp (onder Delfzijl)1350)en in de kerk van  Westerwijdwert (Groningen, eerste helft 13e eeuw) en op een zegel  uit Oostergo (Friesland, 1477).


Friese Spring-werpspeer
Zegel tekening van de familie Friso uit 1350. Werpspies met drievoetvoet,  rond schild en fries kleed hoornachtige kamphanen op hoofd.

Historisch is bekend dat de polsstok een typisch Fries instrument ook door de krijgers werd gebruikt  waarschijnlijk sinds hele oude tijden toen sloten graven nog niet bij hen opkwam omdat het water heilig is en je het niet mag keren en alleen natuurlijke watergeulen het land doorkruisten.
Deze Friese Springspeer was ongeveer 2.5 m lang,  die in het Oud Fries van een 16e eeuwse keur: “Kletsie“ of „Kletsia“ [meervoud] heet.  Een echt inheems Fries wapen! In later tijd zijn ook langere speren bekend. (zie onder). De korte speer is zowel een verdedigings- als een aanvalswapen (steken, werpen)

Je hebt om watergangen te nemen een landkant polsstok die waarschijnlijk de strijders gebruikten met een drievoudige klauw of gaffel en een water polsstok of polsstok speer die langer is met aan het uiteinde een blokje of schijf.
Met een kantpolsstok  maak je de sprong vanaf de oeverkant waarmee je proefondervindelijk is bewezen dat je tenminste 6 m kunt overbruggen.
Ook kan een legergroep lijn met schilden met de stok worden oversprongen. Deze moed hadden ze in elk geval!

De Deense historicus Saxo Grammaticus  beschrijft als eerste dit gereedschap rond 1200 n. Chr.  Als hij over Friesland schrijft „ Die Einwohner sind unbändig , flink ... “umgeben ihre Felder mit breiten Gräben,über die sie mit Springstöcken setzen ..”.
„ Als das dänische Heer unter dem König Sven um 1150 den bewaffneten Friesen näherrückte , ..., konnten einige junge Friesen den Kampf nicht erwarten und sprangen in gewohnter Kunstfertigkeit über den Graben , der die Lager der beiden Heere trennte.“

Bij de slag van Laaxum op 10 juni 1498  hebben de West Lauwerse Friezen  een verloren slag geleverd met een leger van de Hertog Albrecht van Sachsen. In de biografie van de legerleider Witwolt von Schaumburg, die de bewapening van de Friezen beschrijft: 5 Meter lange Spies –{een paar voet langer dan die van de eigen troepen]- , die hatten „ am undern ort scheüben , damit se in de moosigen Gräben setzen , wen sie uberspringen..“

De Friese strijders droegen overigens geen zware kledij als de ridders van het vaste land  en hadden zo ook een voorsprong in het waterland gebied.  Zo  zakte de Hollandse koning Willem 11 bij zijn veldtocht tegen de West-Friezen in 1256 bij Hoogwoud  (NH) door het ijs en werd gedood.

De abt van Stade  schreef in zijn annalen van de  Wurster Krieg 1256 „ Da kamen die Friesen herbei und unternahmen fast nackt auf die gerüstetn einen Angriff , töteten viele und schlugen sie in eine unvermutete Flucht“.


In de kerk van Woldendorp ( Groningen, 1350) zie je een gerechts strijd dat past in de Friese  recht van een strijder met zwaard, schild en kiltachtige plooirok  en vrij bovenlichaam en de ander  met een hemd zonder mouwen, plooirok schild en Friese speer, beide blootsvoets.
De afbeelding in de kerk van Westerwijdwert (Groningen, eerste helft 13e eeuw)  zijn twee strijders met schubbenpantser, dat je ook ziet op het zegel van de Upstalboomzegel.


Friezen goede strijders
Het waren geduchte strijders die Friezen, blijkt uit de geschiedenis. Niet alleen in de kruistochten (1e, 2e. 3e,  5e, 6e, 7e, 8ste). Sterk in de snelle woeste storm aanval te voet en zoals in getuigen verklaringen bij de slag van El Bashira waren ze nauwelijks in de hand te houden door de meer geordende ridders als Karel van Anjou. Ook waren ze bij de raid op de Portugese stad  Faro in de herfst van 1207 en bij de landing van Damiatte  een jaar later. Als ze hun veldtekens hoog hielden en een lied ter ere van de Heilige Maagd zongen, sloeg de vijand al op de vlucht, Aldus de sterke verhalen. Hun lengte en hun lange speren zullen ook angst hebben ingeboezemd naast hun intelligente moed en doorzettingsvermogen.

De Friese strijders gingen vrijwel zeker per schip naar de doelen in het zuiden als infanterist: speerdrager, boogschutter, zwaardvechter en blijde artilleristen.

Later vochten ze op eigen territorium tegen elkaar zoals het hoorde  om de strijd moraal te scherpen maar ook tegen de invallende heersers, de Franken/Hollanders. Toen in 1345 een ridderleger van de Hollands-Henegouwse graaf Willem IV  Friesland wilde invallen, leed hij een smadelijke nederlaag bij Stavoren. 


Volgens een Henegouwse verslaggever streden ze heel onridderlijk alsof ze Saracenen aan het bestrijden waren. Ze waren niet in losgeld geïnteresseerd  en maakten iedereen af die voor hun voeten kwam, inclusief de graaf. Hun wapenen bestonden uit lange speren en lange zwaarden en ze hadden grote laarzen en kleding van zware stof.

elke tijd zal weer haar eigen aanpassingen hebben door opgedane ervaringen

Bronnen:

- Jaarboek voor Middeleeuwse Geschiedenis door B.J.P. van Bavel


Geen opmerkingen:

Een reactie posten