Laatst ontmoette ik op m’n
onderzoek reis een ‘echte Fries’. Hij vertelde het verhaal dat hij als
dienstplichtige in Leeuwarden moest aantreden en een meerdere zijn Friese taal
maar een gebrabbel vond. Resoluut zei hij; dan groet ik niet de Nederlandse
vlag en alleen de Friese! Bij het hijsen
van de vlag op het appel bleef hij straf staan en groette niet.
Als jong broekje moest hij
daarvoor voor het militair gerecht verschijnen maar werd niet veroordeeld:
Fries was namelijk een officiële taal! Nog steeds is hij trots op dit gebeuren.
“Mijn Friese familie was
er eerst niet zo gecharmeerd van dat mijn moeder met een Hollander in zee ging:
"hwat moatte we mei sa'n smoarge
hollaner yn'e famylje!!"” (19e eeuw, F.B)
hoe de Friese strijders in de film Redbad zijn gekleed is in elk geval niet volgens de Friese traditie van de late Middeleeuwen
De Friese strijders in de late middeleeuwen en mogelijk zelf daarvoor waren
over het algemeen zeer vrijgevochten en bekwaam in de zeevaart en strijd. Deels
door handel, stroop of piraterij kwamen ze aan de kost. De 17e eeuwse
Hollandse kolonie vaart was niet mogelijk geweest door deze oude zeerovers en
handels kwaliteiten van de Water Friezen.
Een algemeen kenmerk van de Friese strijder in de late middeleeuwen in de
eigen regio is:
- voetvolk en verplaatsten zich met boten. Door het drassige land waren
paarden niet altijd praktisch.
- helmloos en droegen een speciale haardracht, de hanenkam en aan de
zijkant kaalgeschoren met achter haar. Het meest duidelijk zichtbaar op de zegel van
de Friso-familie uit 1332, maar ook op andere afbeeldingen dat de zij haren soms
helemaal zijn afgeschoren. Dit nu
benoemde ‘Irokezen’dracht’, een kam, om bijvoorbeeld als ‘haantje’ goed zichtbaar te zijn..
De Friezenaard kennende zal men ook individuele haardrachten hebben gekend
om zich individueel te onderscheiden.
- hadden naast de speer, lans, zwaard
en boog een specifiek Frieswapen; de springspeer.
- gekleed: met ontbloot bovenlijf of
een boven hemd met een plooirok, als een kilt (zie nog bij de Schotten) Sommigen hadden een ijzeren schubbenkleed dat
ongetwijfeld voor de rijken onder hen van toepassing was.
- een eenvoudig met leer bespant houten
schild; vaak rond.
- de allerrijksten hadden een paard als luxe vervoermiddel en om zich natuurlijk
te verheffen.
Waterig landschap
Het Friese kust landschap was immer moerassig,
kleiig en vooral in regenachtige tijden slecht toegankelijk. Na de terpenfase een land doorsneden met sloten,
vaarten en kreken en moeilijk te paard te doorkruisen in natte omstandigheden dan op de smalle klei- en veen dijken.
Nog in 1530 schrijft de Oost-Friese
kroniekschrijver Henricus Ubbius over zijn land dat vele gebieden bij regen zo
ontoegankelijk waren dat ze alleen met
een vlechtwerkje van twijgen onder de
voeten te begaan waren.
Vrij Friesland
De Friese organisatie Upstalboom bond bestond uit vrije Friese kust landen in de
periode van 1156 tot circa 1310. Een
bond die niet horig was aan een hogere macht met hun eigen recht, een eigen
democratisch regering gekozen door landeigenaren, met eigene spraak en
ze kozen zelf hun eigen pastoors in een gebied vanaf de Zuiderzee tot het
gebied Wortsatia, nu tussen Bremerhaven en Cuxhaven.
Op het
Totius Frisiae Zegel van deze
Upstalsboom bond uit 1324 zie je twee strijders met Irokesische haarsnit en met gepantserd kleed, die rechts en links
van Maria staan. De ene met rondschild en zwaard en de andere met rondschild en
speer met aan de onderzijde een brede drievoet en in het midden van de speer
een verdikking zodat de speer bij het toestoten niet doorglijdt.
Dit zelfde motief van strijders vind je op een zegel van Östringerlandes (Oost-Friesland,
1306), een zegel van Rüstringens (Oost-Friesland, 1341), het grafdeksel
van Eppo van Rinsumageest (bij Dokkum,1341)
en op de gewelfschilderingen van Friese tweekampen in de kerken van Woldendorp
(onder Delfzijl)1350)en in de kerk van Westerwijdwert (Groningen, eerste helft 13e
eeuw) en op een zegel uit Oostergo (Friesland,
1477).
Friese Spring-werpspeer
Zegel tekening van de familie Friso uit 1350. Werpspies met drievoetvoet, rond schild en fries kleed hoornachtige kamphanen op hoofd.
Historisch is bekend dat de polsstok een
typisch Fries instrument ook door de krijgers werd gebruikt waarschijnlijk sinds hele oude tijden toen
sloten graven nog niet bij hen opkwam omdat het water heilig is en je het niet
mag keren en alleen natuurlijke watergeulen het land doorkruisten.
Deze Friese Springspeer was ongeveer 2.5 m
lang, die in het Oud Fries van een 16e
eeuwse keur: “Kletsie“ of „Kletsia“ [meervoud] heet. Een echt inheems Fries wapen! In later tijd
zijn ook langere speren bekend. (zie onder). De korte speer is zowel een
verdedigings- als een aanvalswapen (steken, werpen)
Je hebt om watergangen te nemen een landkant polsstok die waarschijnlijk de
strijders gebruikten met een drievoudige klauw of gaffel en een water polsstok of polsstok speer die langer
is met aan het uiteinde een blokje of schijf.
Met een kantpolsstok maak je de sprong vanaf de oeverkant waarmee
je proefondervindelijk is bewezen dat je tenminste 6 m kunt overbruggen.
Ook kan een legergroep lijn met schilden met
de stok worden oversprongen. Deze moed hadden ze in elk geval!
De Deense historicus Saxo Grammaticus beschrijft als eerste dit gereedschap rond
1200 n. Chr. Als hij over Friesland
schrijft „ Die Einwohner sind unbändig , flink ... “umgeben ihre Felder mit breiten
Gräben,über die sie mit Springstöcken setzen ..”.
„ Als das dänische Heer unter dem König
Sven um 1150 den bewaffneten Friesen näherrückte , ..., konnten einige junge
Friesen den Kampf nicht erwarten und sprangen in gewohnter Kunstfertigkeit über
den Graben , der die Lager der beiden Heere trennte.“
Bij de slag van Laaxum op 10 juni 1498 hebben de West Lauwerse Friezen een verloren slag geleverd met een leger van
de Hertog Albrecht van Sachsen. In de biografie van de legerleider Witwolt von
Schaumburg, die de bewapening van de Friezen beschrijft: 5 Meter lange Spies
–{een paar voet langer dan die van de eigen troepen]- , die hatten „ am undern
ort scheüben , damit se in de moosigen Gräben setzen , wen sie uberspringen..“
De Friese strijders droegen overigens geen zware kledij als de ridders van
het vaste land en hadden zo ook een voorsprong
in het waterland gebied. Zo zakte de Hollandse koning Willem 11 bij zijn
veldtocht tegen de West-Friezen in 1256 bij Hoogwoud (NH) door het ijs en werd gedood.
De abt van Stade schreef in zijn annalen van de Wurster Krieg 1256 „ Da kamen die Friesen
herbei und unternahmen fast nackt auf die gerüstetn einen Angriff , töteten
viele und schlugen sie in eine unvermutete Flucht“.
In de kerk van Woldendorp ( Groningen, 1350)
zie je een gerechts strijd dat past in de Friese recht van een strijder met zwaard, schild en kiltachtige
plooirok en vrij bovenlichaam en de
ander met een hemd zonder mouwen,
plooirok schild en Friese speer, beide blootsvoets.
De afbeelding in de kerk van Westerwijdwert
(Groningen, eerste helft 13e eeuw) zijn
twee strijders met schubbenpantser, dat je ook ziet op het zegel van de
Upstalboomzegel.
Friezen goede strijders
Het waren geduchte strijders die Friezen,
blijkt uit de geschiedenis. Niet alleen in de kruistochten (1e, 2e. 3e, 5e, 6e, 7e, 8ste). Sterk in de snelle woeste storm
aanval te voet en zoals in getuigen verklaringen bij de slag van El Bashira
waren ze nauwelijks in de hand te houden door de meer geordende ridders als
Karel van Anjou. Ook waren ze bij de raid op de Portugese stad Faro in de herfst van 1207 en bij de
landing van Damiatte een jaar later. Als
ze hun veldtekens hoog hielden en een lied ter ere van de Heilige Maagd zongen,
sloeg de vijand al op de vlucht, Aldus de sterke verhalen. Hun lengte en hun
lange speren zullen ook angst hebben ingeboezemd naast hun intelligente moed en
doorzettingsvermogen.
De Friese strijders gingen vrijwel zeker
per schip naar de doelen in het zuiden als infanterist: speerdrager, boogschutter,
zwaardvechter en blijde artilleristen.
Later vochten ze op eigen territorium
tegen elkaar zoals het hoorde om de
strijd moraal te scherpen maar ook tegen de invallende heersers, de
Franken/Hollanders. Toen in 1345 een ridderleger van de Hollands-Henegouwse
graaf Willem IV Friesland wilde
invallen, leed hij een smadelijke nederlaag bij Stavoren.
Volgens een Henegouwse verslaggever
streden ze heel onridderlijk alsof ze Saracenen aan het bestrijden waren. Ze
waren niet in losgeld geïnteresseerd en
maakten iedereen af die voor hun voeten kwam, inclusief de graaf. Hun wapenen
bestonden uit lange speren en lange zwaarden en ze hadden grote laarzen en
kleding van zware stof.
elke tijd zal weer haar eigen aanpassingen hebben door opgedane ervaringen
elke tijd zal weer haar eigen aanpassingen hebben door opgedane ervaringen
Bronnen:
- Jaarboek voor Middeleeuwse
Geschiedenis door B.J.P. van
Bavel
Geen opmerkingen:
Een reactie posten